Nieuwe Lbv voor kleinere sectoren opent 18 november
Onlangs heeft RVO de openstelling van de Lbv voor kleinere sectoren bekendgemaakt. Deze regeling is bedoeld voor sectoren die niet konden meedoen...
Lees verderDe markt mag momenteel slecht zijn, maar dat betekent niet dat er geen bouw- of verbouwplannen zijn. Die plannen zijn vooral bij bedrijven met een opvolger aanwezig. In een interview met boerderij.nl vertellen Geertniek Schonewille, projectleider Bouw en Erwin van Kessel, projectleider Ruimtelijke Ontwikkeling bij DLV Advies, over praktische maatregelen om zo efficiënt mogelijk in te spelen op wet- en regelgeving als belangrijkste bepalende factor voor huisvesting in de varkenshouderij.
De ontwikkeling van de varkenshouderij staat niet stil. Concepten en regels eisen steeds meer; vooral de regels zijn een beperkende factor. Door regelgeving haalt een aantal potentiële stoppers hun bedrijfsbeëindiging misschien vijf tot tien jaar naar voren.
Met name in Noord-Brabant speelt de verplichting van een ammoniakreductie van 85% in 2024 daarbij een rol. “Een grote groep voldoet nog niet of niet volledig aan die eis. Een aantal bedrijven kan relatief snel aan die eis voldoen en een aantal stelt aanpassingen uit in afwachting van brongerichte maatregelen”, weet Erwin. “Alleen kun je hoe het er nu in Noord-Brabant voor staat niet om een luchtwasser heen, omdat nog geen van de proefstallen die 85% eis haalt. Daarbij komt dat innovatieve systemen met bijvoorbeeld dagontmesting bijna niet in bestaande stallen toe te passen zijn. Tel daarbij op dat in Noord-Brabant alle stallen al voorzien zijn van een luchtwasser, dan wordt een ander systeem een lastig verhaal.”
“Reductie van de ammoniakemissie wordt door de overheid gevraagd”, vult collega Geertniek aan. “Oud-minister Schouten heeft een overgangstermijn van twee jaar voorgesteld voor bepaalde maatregelen. In de jacht op stikstof komt landelijk zeker een scherpere reductie-eis, al wordt deze zeer waarschijnlijk niet zo scherp als de 85% in Noord-Brabant.”
Als we niet van de luchtwasser met een centraal afzuigkanaal af komen, is deze dan in plaats van aan de eindgevel niet op een andere plaats in de stal te plaatsen? “Je ziet wel vleesvarkens- en zeugenstallen met één grote afdeling en ventilatoren achter in de stal, maar dat staat dan wel haaks op de compartimenteringseisen in verband met brandveiligheid”, schetst Geertniek. “Ook klimaattechnisch valt de keuze vaak op kleinere afdelingen, terwijl je ook met wisselende ventilatie-eisen te maken hebt. Er is wat voor te zeggen om van een centraal luchtkanaal af te zijn, maar de wirwar aan eisen maakt het er niet gemakkelijker op.”
“Welzijnseisen, zoals het vrijloopkraamhok, zijn uitdagingen. De zeugenhouder wil wel voldoen aan de eisen voor meer dierwelzijn, maar loopt tegen ruimtebeperkingen aan. Het is nu al passen en meten binnen het huidige bouwblok. Al lijkt er wel wat beweging te komen in de eisen aan bouwblokgrootte, zeker nu vanuit brandveiligheid eigenlijk gesteld wordt dat stallen minstens 10 meter uit elkaar moeten liggen. Dat is echter niet van vandaag op morgen geregeld. De grootste zorg is het aanpassen van bestaande stallen. Meer leefoppervlak voor varkens door er één minder per hok te houden, is te doen. Maar eisen, zoals meer licht in de stal, zijn bijvoorbeeld door de constructie op veel plaatsen niet haalbaar.”
“Ja, maar brongerichte maatregelen zetten zeker door, ook omdat het binnenklimaat er beter van wordt. Meer ruimte per dier zal zeker geëist worden. Bijvoorbeeld de Duitse verplichting voor vrijloopkraamhokken. Die verwachten we in Nederland ook, gestuurd vanuit concepten en niet direct door wetgeving. Bij gespeende biggen verwachten we eisen voor meer ruimte en meer licht. Kijk maar naar de Maatlat Duurzame Varkenshouderij, daar geldt nu al dat minstens 2% van het oppervlak raam moet zijn. Dan valt de keus al snel op de zijgevel, omdat een dak klimaattechnisch vaak minder geschikt is. Lichtplaten zijn slecht te isoleren en we zitten nog altijd met een centraal afzuigkanaal. Bij vleesvarkens zal het zich met name richten op het leefoppervlak. Dat zal heel erg vanuit de concepten gestuurd worden. We zien er nog wel een uitloop bij komen, zoals bij de vleeskuikens. Maar ook dan lopen we in de huidige systematiek snel tegen de beperking van bouwblokken aan.”
“Milieu en welzijn blijven botsen. De concepten stellen steeds meer eisen, maar die moeten dan wel uit de markt gedekt worden. Bijvoorbeeld biologisch, hoe komt het dat dit concept nog altijd geen grote vlucht neemt in de markt. Dat is voor een gezonde economische sector wel van belang. Als je als varkenshouder met minder dieren minstens hetzelfde kunt verdienen, dan zal een grote groep daarin meegaan.”
“We zien dat varkenshouders steeds meer zoeken naar flexibele bouw, dus meer prefab of een betonnen kelder met een kap erover. Momenteel gaan ook veel prefab staldelen uit de opkoopregeling naar andere bedrijven.”
“Je merkt dat het bouwkundige en installatieverhaal veel dichter bij elkaar komen te liggen. De tijd van ruwbouw en dan pas de ventilatie erin bouwen, is echt voorbij. Alle partijen moeten vanaf dag één bij de plannen betrokken zijn. Er is echt een verschuiving gaande in planning en samenwerking. Er is maar een beperkt aantal agrarische aannemers en die specialiseren zich ook steeds meer. Agrarische installateurs zullen er altijd blijven, maar ook die spoeling wordt steeds dunner, waardoor het plannen van een bouw nog scherper moet om stilstand op de bouwplaats te voorkomen.”
“In de varkenshouderij zie je dat er veel zonnepanelen geplaatst zijn met behulp van subsidieregelingen. Energie besparen speelt op zeugenbedrijven meer dan op vleesvarkensbedrijven, dus zie je daar vaker de inzet van een warmtewisselaar om energie uit de luchtwasser te halen. Aan de andere kant zijn er vooral bij biggen meer mogelijkheden om met warmtepanelen het ideale microklimaat te creëren, in combinatie met de al aanwezige zonnepanelen.”
“Niet zozeer in het aantal varkens, maar wel in het aantal locaties per ondernemer. Vijf tot tien jaar geleden was het gemiddelde aantal bedrijfslocaties 1,2 per ondernemer, dat gaat nu richting twee. Op locatie een gesloten bedrijf realiseren, is met ruimtelijke ontwikkeling lastiger en ook steeds minder makkelijk te financieren. Voor zeugenbedrijven is de financiering vaak gemakkelijker dan voor vleesvarkensbedrijven. Daarom wordt steeds vaker gekeken naar een tweede locatie. Een extra locatie vraagt minder voorfinanciering en er komt op korte termijn al geld uit die locatie. Zeugenbedrijven liggen vaak dichter bij de bebouwde kom, daarom zoeken grotere bedrijven aparte locaties voor gespeende biggen. Daarbij speelt geurbelasting een rol. Deze is bij gespeende biggen hoger dan bij fokzeugen. In oudere zeugenbedrijven zijn de biggenafdelingen nog gebouwd met 3 tot 3,3 keer het aantal zeugenplaatsen, dat zijn vanwege de toegenomen biggenproductie te weinig biggenplaatsen.”
Dit interview is in aangepaste vorm overgenomen van boerderij.nl
Onlangs heeft RVO de openstelling van de Lbv voor kleinere sectoren bekendgemaakt. Deze regeling is bedoeld voor sectoren die niet konden meedoen...
Lees verderDe veehouderij staat voor een grote uitdaging. Emissies verminderen en tegelijkertijd voldoen aan de steeds strengere milieunormen. Innovatieve technologieën...
Lees verder