Resultaten rustgewas met ultravroege maïs
Tijdens een veldexperiment in het groeiseizoen 2024 in het kader van het project ‘Tegearre Ûnderfine’ werd de teelt van ultravroege maïs...
Lees verderVeehouder Thijs Neutel uit Saaksum probeert de bodems op zijn bedrijf met een laag organische stofgehalte naar een hoger plan te tillen met extra organische mest. Het bedrijf heeft 80 ha grond die varieert van lichte tot zware klei. Het organische stofgehalte varieert ook. Van circa 2 tot 5%. Nog altijd vindt er veel akkerbouw plaats door uitruilen van grond met pootgoedtelers. Daardoor is het lastig om het organische stofgehalte op te krikken. “Dat is wel het doel, want een goed organische stofgehalte zie je terug in de opbrengst van het grasland”, zegt Neutel.
Om die opbrengst te verbeteren en om kennis op te doen neemt Neutel, samen met een aantal andere veehouders en loonbedrijven in de regio, nu deel aan een project van DLV Advies ‘Precisiebemesting op Grasland’. De naam het project geeft gelijk aan waar het om draait. Op maat bemesten afhankelijk van de toestand van de bodem en de opbrengst gras die er af komt. Gemiddeld realiseert Neutel rond 11 ton droge stof per hectare over de laatste jaren. Die waren natuurlijk wel droog en warm. In de voorliggende jaren, met groeizamer weer, wordt gemiddeld 13 a 14 ton droge stof gehaald.
“Vorig jaar zijn we in dit tweejarig project gestapt. We hebben een perceel van 10 hectare dat bij huis een hoog organische stofgehalte heeft van rond 5%, en hoe verder je naar achter gaat, richting de rivier, hoe lager het organische stofgehalte wordt, naar 2%. Dat is vastgesteld met een Verisscan uitgevoerd door loonbedrijf Koonstra, Balkbrug.” In de proef zijn vorig jaar de opbrengsten gemeten en aan de hand van de onttrekking is er weer plaatsspecifiek bemest. De metingen zijn op drie manieren uitgevoerd. Met een drone, met NIR-apparatuur op de oogstmachines en gewogen uit stroken. “Dan merk je dat de techniek wel vooruitgaat, maar nog niet zo ver is om blind op te varen. De drone geeft eigenlijk alleen weer waar ‘veel’ of waar weinig’ staat. Dat geeft wel een ruw beeld, maar ook dat is onvoldoende betrouwbaar. Zo hadden we bijvoorbeeld een stuk waar het gras was gaan liggen. Een (te) zwaar gewas dus, maar de drone ziet dat als weinig. De NIRS-metingen geven al een veel beter beeld, maar ook daar kwamen soms nog flinke afwijkingen voor ten opzichte van de gewogen opbrengst.”
Het proefperceel is op 26 maart plaatsspecifiek gestrooid. De rest van de percelen doet Neutel zelf met de eigen kunstmeststrooier. Omdat op opbrengst werd bemest zag Neutel dat de stukken met een hoog organische stofgehalte veel opbrachten en dus ook zwaarder werden bemest. Ook toen werd op de stukken met een laag organische stofgehalte al meer mest gebracht, maar het verschil werd gemaakt met kunstmest. Het deel met laag organische stofgehalte kreeg minder kunstmest toebedeeld. “Daardoor daalde de opbrengst in de volgende snede daar weer en zo werd voor de volgende snede wéér minder kunstmest toebedeeld. Eigenlijk laat je die stukken dan verpieteren. Ik vind het ook een lastige discussie. Moet je de best opbrengende stukken inderdaad meer bemesten, of moet je nu juist de minder opbrengende stukken ondersteunen?”, vraagt Neutel zich hardop af.
“De oorsprong van de opbrengstverschillen ligt in de bodem”, concludeert Neutel. Daarom pakt hij het dit jaar anders aan. “Ik wil proberen het organische stofgehalte van de minder opbrengende stukken te verbeteren.” Daarom heeft hij loonbedrijf Michielsen in Oldenhove het deel van het proefperceel met een laag organische stofgehalte opnieuw veel drijfmest laten opbrengen, en het andere deel met een hoog organische stofgehalte juist minder. “Zo probeer ik met aanvoer van drijfmest te sturen.” Via de plaatsspecifieke kunstmestgift, uitgevoerd door loonbedrijf Tamminga in Harkstede, wordt het totaal niveau stikstofaanbod gelijk getrokken. Ook laat Neutel, mits dat past binnen de regelgeving, plaatsspecifiek compost strooien.
Om te weten hoeveel mineralen via de mest worden gegeven is ook hier via NIR-apparatuur de samenstelling van de mest gemeten. Ter controle heeft Neutel ter plekke ook een monster genomen van de mest. “Gelukkig komen de gehalten die gevonden zijn wel vrij goed overeen. De afwijkingen zijn gering. Bij het meten van de mest zijn al veel meer onderliggende data, dus die metingen zijn al veel betrouwbaarder dan de gewasopbrengstmetingen. Daarom is het ook goed dat dit soort projecten er zijn, zodat er meer data wordt verzameld over samenstellingen van mest, maar ook over opbrengsten. Dat maakt de techniek uiteindelijk meer betrouwbaar.”
Aan het eind van dit jaar wordt via de Verisscan opnieuw het organische stofgehalte van de bodem vastgesteld. “Of ik daar veel verschillen in ga vinden is de vraag. Waarschijnlijk niet. Één jaar sturen met drijfmest is gewoon te kort. Verbeteren van het organische stofgehalte is een kwestie van jaren. Ik ga dat zeker proberen een aantal jaren vol te houden. Als ik dan opnieuw het gehalte laat meten, weet ik pas meer.”
Dit artikel is in aangepaste vorm over genomen van Boerderij, d.d. 19 mei 2021
De projecten 'Precisie met techniek in graslandmanagement' zijn mede mogelijk door steun van de provincies Groningen, Drenthe en Friesland en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland. Voor meer informatie over het project of over precisiebemesting op grasland kunt u terecht bij Michiel Meindertsma, Ids van der Ploeg en Marc Drenth
Tijdens een veldexperiment in het groeiseizoen 2024 in het kader van het project ‘Tegearre Ûnderfine’ werd de teelt van ultravroege maïs...
Lees verderOp proefboerderij Rusthoeve in Colijnsplaat (Zeeland) wordt al lang onderzoek gedaan naar gewasdiversiteit en de effecten daarvan. Een van die onderzoeken...
Lees verder