Resultaten rustgewas met ultravroege maïs
Tijdens een veldexperiment in het groeiseizoen 2024 in het kader van het project ‘Tegearre Ûnderfine’ werd de teelt van ultravroege maïs...
Lees verderHet mestseizoen staat voor de deur. Mits de weersomstandigheden het toelaten, start over enkele weken het uitrijseizoen voor drijfmest. Vanaf 16 februari kan het weer op grasland; een maand later mag de injecteur ook op maisland (en ander bouwland) aan de gang.
Het bepalen van het ideale startmoment bij grasland ligt op elk bedrijf anders en hangt onder andere af van de grondsoort, de weersomstandigheden en het maai/weideregime. "Voldoende draagkracht van de grond moet altijd het vertrekpunt zijn", benadrukt Ap van der Bas, adviseur Mest & Mineralen bij DLV Advies. Onder druk van beperkte opslag zal eerder een beslissing tot te vroeg rijden worden genomen. Ook bij sleepslangen op grasland blijft het uitkijken, zeker als alles in één keer wordt bemest. Ondanks dat de bodemdruk een heel stuk lager is dan bij traditioneel bemesten.
Een andere reden om het moment goed te kiezen, is de benutting van mineralen. Daarbij speelt bij grasland dat de stikstofwerking bij de latere sneden snel afneemt. Een tijdige, voldoende grote mestgift is dus gunstig voor de benutting van eigen mineralen, en kan op (dure) kunstmest besparen. "De eerste twee sneden moet je al 70 tot 80% van de mest kwijt zijn”, is het advies van Ap.
Veehouders kunnen ervoor kiezen alles voor de voet te bemesten of te variëren in de tijd tussen percelen. Dat kan verschillende redenen hebben. Een belangrijke voor de kwaliteit van de grond is verschillen in percelen; de droge percelen krijgen dan eerder mest dan de moeilijkere percelen. Ook het maairegime is van invloed: wordt de hele eerste snede in één keer gemaaid, of worden er groeitrappen gemaakt? In dat laatste geval kan het volgens Ap handig zijn om de droge percelen vroeg te bemesten en dit op andere percelen nog even uit te stellen. De keuze is ook deels afhankelijk van de mogelijkheden van de loonwerker, de beschikbare eigen arbeid en mechanisatie.
Bij de mestpuzzel moet nu ook het verschil in maai- en weidepercelen worden meegenomen; maaipercelen mogen voor de eerste snede best 30 kuub per gift hebben, voor weidepercelen is maximaal de helft al voldoende en dan alleen als eerste mestgift.
Dat op maisland pas vanaf 15 maart mag worden gereden, zal voor de meeste bedrijven geen problemen geven: in de praktijk wordt vaak niet eerder gereden, omdat de grond het niet toelaat en omdat het moment van opkomst en groei, en dus benutting van de mineralen, verder in het voorjaar ligt. Het is overigens een ander verhaal voor het onderwerken van het vanggewas: de omzetting tot organische stof en opneembare mineralen heeft meer tijd nodig. Voor de eco-regeling van het nieuwe GLB moet deze echter tot 1 maart blijven staan.
Om niet te vroeg te hoeven starten met mest uitrijden was voldoende mestopslag altijd al belangrijk. Met het afbouwen van derogatie en daarmee meer mest gaan afvoeren, is die noodzaak nog groter. Het gaat dit jaar nog ‘maar’ om 10 kilo stikstof minder, maar voor een gemiddeld bedrijf is dat al gauw een paar honderd kuub mest. Voldoende opslag maakt het mogelijk op gunstige momenten mest af te voeren. Een andere consequentie van minder drijfmest per hectare is dat veehouders goed moeten nadenken over de verdeling van het aantal kuub over de sneden heen. Als straks in totaal maar 40 tot 45 kuub mag worden gegeven, is het belangrijk deze goed te verdelen. Het uitgangspunt blijft dat de drijfmestgift vroeger in het jaar beter wordt benut: mineralen van organische mest in het najaar worden niet meer opgenomen en gaan dus verloren. Ook tussen percelen zijn verschillen te maken in hoeveelheid mest, afhankelijk van grondsoort, kwaliteit grasmat en gebruik.
Verder is het belangrijk om de mineralentoestand in de grond te bewaken. De hoeveelheid aangevoerde stikstof en fosfaat is meestal wel in beeld, maar elementen als kali, magnesium en zwavel, naast nog andere sporenelementen, worden bij een kleinere drijfmestgift ook minder aangevoerd. Het consequent nemen van grondmonsters geeft inzicht in de situatie en op welke percelen bijsturing nodig is.
Belangrijk voor een efficiënte mestgift is ook de mestkwaliteit. Goede drijfmest is gemixt en zodoende homogeen, zodat de eerste en de laatste vracht dezelfde gehalten hebben. Verder zijn er (commerciële) middelen die de benutting van drijfmest claimen te verbeteren, zoals nitrificatieremmers. Een andere mogelijkheid is het verdunnen van drijfmest tijdens het uitrijden, wat zeker bij sleepslangen relatief eenvoudig is te doen. Het effect is afhankelijk van onder andere grondsoort en weersomstandigheden.
Specifiek voor het bemesten van gras-klaver en/of gras-kruiden adviseert Ap om deze percelen volledig mee te bemesten met drijfmest en te besparen op kunstmest. De vlinderbloemigen komen, net als de mineralisatie van de bodem, namelijk pas op gang bij hogere temperaturen.
Om het gras op gang te helpen, is een kleine kunstmestgift verstandig. Hij noemt een handvat om de eerste snede een halve kunstmestgift te geven en de tweede een kwart gift. Na de tweede snede kunnen de vlinderbloemigen voldoende stikstof binden. “Afhankelijk van de kalibeschikbaarheid van de percelen, is ’s zomers een kalibemesting op veel klaverpercelen aan te bevelen.”
Regels voor uitrijden van drijfmest
|
Dit artikel is in aangepaste vorm overgenomen van Boerderij.nl
Tijdens een veldexperiment in het groeiseizoen 2024 in het kader van het project ‘Tegearre Ûnderfine’ werd de teelt van ultravroege maïs...
Lees verderOp proefboerderij Rusthoeve in Colijnsplaat (Zeeland) wordt al lang onderzoek gedaan naar gewasdiversiteit en de effecten daarvan. Een van die onderzoeken...
Lees verder