12% krimp in 3e periode fosfaatreductieplan

Publicatiedatum: 29-05-2017

Het reductiepercentage is voor de derde periode van het fosfaatreductieplan 12 procent in plaats van de eerder voorgenomen 20 procent. Dit is het gevolg van de goede resultaten die tot op heden behaald zijn. Dit schrijft staatssecretaris Van Dam van Economische Zaken in een brief aan de Tweede Kamer na overleg met zuivel- en diervoerderbedrijven en de Rabobank.

 

Lager fosfaatreductiepercentage gunstig voor groeiers

De aanpassing van 20% naar 12% reductie is naar verhouding gunstiger voor (grote) groeiers in de melkveesector. “Bedrijven die 10% gegroeid zijn moeten die 10% reduceren, bedrijven die 20% gegroeid zijn hoeven nu nog maar 2% extra te reduceren ten opzichte van de tweede periode, waarin de reductie al 10% moest zijn,” geeft Janneke Straver, adviseur Rundvee bij DLV Advies aan. “Voor de overige groei ten opzichte van de referentiewaarde van 2 juli 2015 min 4% betalen deze bedrijven alsnog een heffing van 56 euro per GVE/ maand, maar dit is wel fors minder dan de boete van 240 euro per GVE/ maand die betaald moet worden als een bedrijf zich niet houdt aan de reductieregeling.”

Nog geen zekerheid over laatste twee periodes

Het fosfaatreductieplan is opgedeeld in vijf periodes waarvan in de eerste periode 5, in de tweede 10 en in de derde periode dus nu 12% gereduceerd moet worden. Toch waarschuwt staatssecretaris van Dam dat het reductiepercentage voor de overige periodes alsnog wordt bijgesteld mocht de fosfaatreductie later dit jaar tegenvallen. Hij bekijkt of het nodig en mogelijk is om andere aanpassingen in het fosfaatreductieplan te doen zoals extra fosfaat  reduceren via het mengvoer.

Aanpassingen aan het jongveegetal

De sectorpartijen hebben een voorstel gedaan voor een alternatieve invulling van het jongveegetal. Het jongveegetal dat Van Dam introduceerde om te voorkomen dat melkveehouders hun vee tijdelijk zouden onderbrengen bij niet-melkleverende bedrijven. Van Dam neemt het voorstel, waarin het jongveegetal buiten werking wordt gesteld voor bedrijven die vrouwelijk jongvee ouder dan 35 dagen alleen afvoeren voor export of slacht, over. Deze bedrijven mogen de vrouwelijke kalveren tot een leeftijd van 35 dagen blijven afzetten naar bedrijven met een Nederlands UBN. De afzet van deze kalveren naar de vleeskalverhouderij blijft hierdoor mogelijk. Het jongveegetal blijft wel van toepassing voor de bedrijven die vrouwelijke dieren ouder dan 35 dagen willen afzetten in Nederland, dit zijn bijvoorbeeld de bedrijven die hun jongvee elders laten opfokken. 
Volgens Janneke Straver is de aanpassing van het jongveegetal voor veel bedrijven een gunstige ontwikkeling. “Zolang het jongvee afgevoerd wordt voor export, slacht of na sterfte hoeft er geen rekening meer gehouden te worden met het jongveegetal en kunnen deze bedrijven verder hun eigen strategie bepalen in welke dieren als eerste afgevoerd worden. Echter, bedrijven die wel jongvee binnen Nederland afzetten, moeten blijven opletten wat het effect is van het jongveegetal op hun bedrijf. Dit kan namelijk grote gevolgen hebben.”

Monomestvergisting kansrijk, maar dringend behoefte aan meer beleidsruimte
BoerenPerspectief ondersteunt boeren die blijven boeren
Rechter bepaalt: intern salderen afgelopen 5 jaar alsnog vergunningplichtig
Stoppen met couperen van varkensstaarten: Samen naar een toekomstbestendige varkenshouderij
Landelijke basis voor provinciale opkoopregelingen
Gelderland volgt Noord-Brabant met intrekken latente stikstofruimte
Van co-vergister naar groengasinstallatie: Ervaringen van familie Ubbels
Vergisting: ‘binnen enkele jaren los met de eerste clusters’
Plannen voor privéstal uitgegroeid tot luxe trainingsaccommodatie