Beheers(t) bemesten

Publicatiedatum: 08-03-2021

Droge zomers doen ruwvoeropbrengsten geen goed. Het behalen van de nodige grasproductie is dan vooral op zandgronden een lastige uitdaging. Bemestingsadvies moet aansluiten op bedrijfsspecifieke omstandigheden. Toch zijn er ook algemene richtlijnen, stelt Albert-Jan Bos.

Het is lastig om gedurende het seizoen constante ruwvoer(gras)opbrengsten te realiseren. Verschillende adviseurs richten zich vooral op een zo hoog mogelijke opbrengst van de eerste en tweede snede. De vochtvoorziening is in het voorjaar veelal goed, waardoor men geneigd is een relatief hoge mestgift op het land te brengen. Daarna staat twee keer maaien op de planning, zo rond eind april en nog een keer eind mei. Andere adviseurs geven de voorkeur aan éénmalig maaien met een hogere opbrengst van die ene snede. Albert-Jan Bos, Adviseur Mest & Mineralen bij DLV Advies en lid van de Commissie Bemesting Grasland en Voedergewassen (CBGV) houdt het op evenredig bemesten. Oftewel, verspreidt over het jaar de berekende hoeveelheden mest aanbrengen en daar niet teveel vanaf wijken.

Jaaropbrengst is uitgangspunt

Focus niet alleen op de eerste en tweede snede, aldus Albert-Jan. “Het gaat er in de eerste plaats om dat de opbrengst van een heel jaar kwalitatief goed is. Oftewel, de hoogste jaaropbrengst qua droge stof met een hoge voederwaarde in kilo-VEM. Daar hoort in mijn optiek evenredig bemesten bij. Op een doorsnee zandgrond scheelt dat 2 tot 3 procent in de jaaropbrengst, in vergelijking tot het ‘méér’ bemesten van de eerste en tweede sneden. In het laatste geval blijft te weinig over van de beschikbare voedingsstoffen in de bodem voor de latere sneden. Op bedrijven met een krappe ruwvoervoorziening maken kleine percentages een relevant verschil.”

Albert-Jan schetst de situatie: in de periode van de eerste en tweede snede is de vochtvoorziening vaak nog voldoende, de bodem kan de meststoffen daardoor goed opnemen. In de zomer volgt na droogteschade een lichtere snede. Soms is het zelfs verstandiger om een snede over te slaan. Gevolg is een lagere stikstof gift dan voor dat jaar verwacht werd. Op zandgronden is de wettelijke gebruiksnorm veelal lager dan het landbouwkundig advies. Na een door droogte tegenvallende opbrengst luidt het advies om goed naar de snedegiften te kijken en waar nodig korten in de opgave. Op een droge grond hoef je minder te korten dan op een goed vochthoudende grond, omdat de te verwachten optimale gift lager is, dus dichter bij de gebruiksnorm ligt. Als voorbeeld: het maaien van een eerste snede op sterk droogtegevoelige grond betekent zo’n 20 kilo stikstof extra bemesten.

Drie jaar opbrengst tegenslagen

Albert-Jan: “Door de drie droge jaren op rij zien we duidelijk lagere drogestofopbrengsten. Met name in de regio’s waar het neerslagtekort veel groter was dan in gemiddelde jaren gemeten. Ook zijn regionale verschillen waarneembaar.” De adviseur legt uit wat de gevolgen zijn voor de gewasopbrengsten.

Watertekort kost; direct opbrengsten, kwaliteit van het gewonnen voer, een lager ruweiwitgehalte en door meer verhouting daalt de verteerbaarheid en zo ook de voederwaarde in gras. In de snijmais leidt vochttekort tot een lager tot zeer veel lager zetmeelgehalte. Ook lijdt de grasmat onder zeer droge en hete omstandigheden. Het gevolg is een hard achteruitlopende botanische samenstelling. Goed scoren in de KringloopWijzer wordt dan lastiger door minder eiwit van eigen grond, een hoger stikstof-bodemoverschot en hogere carbonfootprint.

Hoe dan wel?

“De eerste mest kan het best vlot na 15 februari op het land gebracht worden. Op voorwaarde dat de percelen goed berijdbaar zijn en er draagkracht voldoende is. Zet de bodem maar zo snel mogelijk aan het werk”. 

Hij vervolgt zijn uitleg: “Stikstof werkt vervroegend, dus bij een hogere bemesting kun je een paar dagen eerder maaien. Als je bij dezelfde opbrengst maait, heb je door de hogere bemesting een hoger ruweiwitgehalte in het gras. Bij elke 10 kilo meer, stijgt het eiwitgehalte met 6 gram per kilo droge stof. Maar dat geldt vooral voor de eerste en tweede snede.”

Bemesten na de tweede snede

“Als vocht de beperkende factor is, voegt extra stikstof via bemesting niets toe. Dan moet je helemaal niet bemesten. Als het droog is en je verwacht dat het gras nog wel langzaam doorgroeit, zal je een lagere gift moeten geven. Als het weer omslaat en de grasgroei komt weer op gang is er nog veel ongebruikte stikstof in de bodem. Daarbij komt nog meer van dit eiwit-stimulerende element vrij door mineralisatie van mest en organische stof. Direct na de weersomslag bemesten hoeft dus ook niet. “Wanneer de vochtvoorziening in de bodem op peil is, adviseer ik om te gaan bemesten. Doe dat zoals gezegd zoveel mogelijk volgens het van te voren opgestelde plan. Het kan zijn dat je uiteindelijk minder bemest dan de gebruiksruimte toelaat. Gebruik niet alles op in het najaar. Dat leidt tot onnodige verliezen en kost gewoon geld.”

Dit artikel is in aangepaste vorm overgenomen van Boerderij.

Monomestvergisting kansrijk, maar dringend behoefte aan meer beleidsruimte
BoerenPerspectief ondersteunt boeren die blijven boeren
Rechter bepaalt: intern salderen afgelopen 5 jaar alsnog vergunningplichtig
Stoppen met couperen van varkensstaarten: Samen naar een toekomstbestendige varkenshouderij
Landelijke basis voor provinciale opkoopregelingen
Gelderland volgt Noord-Brabant met intrekken latente stikstofruimte
Van co-vergister naar groengasinstallatie: Ervaringen van familie Ubbels
Vergisting: ‘binnen enkele jaren los met de eerste clusters’
Plannen voor privéstal uitgegroeid tot luxe trainingsaccommodatie