Nieuwsarchief
Gemengd bedrijf nog niet passé
Na decennia van specialisatie heeft het gemengde bedrijf niet afgedaan. Ondernemers profiteren van risicospreiding en continuïteit in geldstroom. De specialisatie van de varkenshouderij gaat nog steeds door, blijkt uit CBS-cijfers. In het jaar 2000 waren er 14.523 bedrijven met varkens, waarvan er 8.058 als gespecialiseerd varkensbedrijf bekend zijn. Dat betekent dat ze minimaal twee derde van hun opbrengst uit varkens halen. Dat is een specialisatiegraad van 55%.
In 2016 zijn er nog 4.508 bedrijven met varkens waarvan 3.227 gespecialiseerde bedrijven. Daarmee is 72% van de bedrijven met varkens gespecialiseerd. Daar ligt overigens wel 93% van het aantal varkens.
Opbrengst uit andere tak
Opvallender is dat 28% een deel van hun opbrengst uit een andere tak dan varkens haalt. Deze zijn dus nog altijd in meerdere of mindere mate gemengd. Bedrijfstypen met naast varkens andere dieren hebben graasdieren, in veel gevallen melkvee. Volgens het CBS zijn er in 2016 nog 354 melkveebedrijven met een varkenstak.
Verder zijn er in totaal 782 bedrijven waarvan 30 tot 70% van de opbrengst uit de varkenshouderij komt. Dat zijn dus bedrijven met twee min of meer gelijkwaardige takken. Volwaardige varkensbedrijven met een tweede tak hebben in de meeste gevallen grond. Circa 1.100 bedrijven hebben een vorm van akkerbouw, van enkele tot honderden hectaren per bedrijf.
Andere structuur
Qua structuur zijn de gemengde bedrijven anders dan de gespecialiseerde. Het gemiddeld aantal zeugen op een gemengd bedrijf bedraagt nu 138 stuks tegenover 697 op gespecialiseerde bedrijven. Voor de vleesvarkens is dat 527 varkens op een gemengd bedrijf en 1.976 op een ‘echt’ varkensbedrijf. Beide bedrijfstypen zijn de afgelopen jaren gegroeid, maar vooral de gespecialiseerde bedrijven hebben een spurt gemaakt.
Meerdere categorieën
In de volksmond wordt vaak gesproken over ‘een gemengd bedrijf’, maar er zijn meerdere categorieën te onderscheiden. Een veelvoorkomende is de niet-varkenshouder met een kleine varkenstak. Bijvoorbeeld een melkveehouder met 100 melkkoeien en 1.000 vleesvarkens. Er is ook een categorie met twee volwaardige takken, dus 100 koeien en 500 zeugen. Een variant lijkt daarop, maar daar zijn beide takken benedengemiddeld, bijvoorbeeld 60 koeien en 150 zeugen.
Dan zijn er nog volwaardige varkensbedrijven die een tweede tak hebben, bijvoorbeeld 700 zeugen en 20 hectare akkerbouw. Een andere mogelijkheid is een niet-agrarische activiteit, zoals een zorgboerderij, minicamping of adviesbureau.
Laatste-generatiebedrijf
In de jaren na de varkenspest en reconstructie zijn op veel bedrijven de varkens verdwenen. Ook in het kader van stalaanpassingen voor ammoniakreductie rond 2013 zijn varkens afgestoten of te kleine bedrijven gestopt. Het aantal gemengde bedrijven neemt de komende jaren verder af. Een belangrijke aanwijzing daarvoor is de stoppersregeling. Deze ondernemers mogen tot 2020 onder voorwaarden varkens houden zonder investeringen in emissiebeperking. Naar verwachting zitten daar veel bedrijven bij met een kleine varkenstak. Bovendien zijn de meeste te kleine gemengde bedrijven een laatste-generatiebedrijf.
Einde oefening?
Toch hoeft een benedengemiddelde tak niet direct einde oefening te betekenen. Ondernemers met een dergelijke varkenstak kunnen nog jaren verder. Pas bij de volgende grote investeringsverplichting zal bij velen het doek vallen. Bijvoorbeeld rond 2024 als alle asbest op daken vervangen moet zijn. Voor bedrijven in Noord-Brabant komen daar de gevolgen van de recente provinciale aanscherping van emissiebeperking bij.
Paul Bens, directeur van DLV Advies, schrijft bedrijven met een kleine varkenstak niet af. “Ze moeten goed nadenken over hun toekomst. Maar er zijn zeker mogelijkheden, zoals aansluiten bij een concept of samenwerken met een voergeldgever.” Paul benadrukt dat deze stallen vaak goed passen in een structuur van all in-all out, wat de afgelopen jaren ook is gebeurd. Belangrijk is de langetermijnstrategie van de ondernemer en eventuele opvolger.
Ook bedrijven met twee kleine takken die samen één (boven)gemiddeld bedrijf vormen, is niet per definitie nadelig, aldus Paul. “Het zijn vaak degelijke bedrijven, die profiteren van de voordelen van het gemengd zijn.” Dat kan in meerdere of minder mate opwegen tegen het gegeven dat deze bedrijven in beide takken niet optimaal van schaalomvang profiteren.
Een specifiek aspect zijn de gevolgen voor de structuur van de varkenshouderij. In totaal liggen er circa 600.000 vleesvarkens op een niet-gespecialiseerd varkensbedrijf; dat is 10% van het totaal aantal. Als daar de helft in tien jaar tijd van zou stoppen, vallen 1 miljoen vleesvarkens weg op die bedrijven.
Paul verwacht dat de impact voor de sector meevalt. “Een deel zal opgevuld worden door groei bij andere vleesvarkenshouders. Ook zitten er bij de stoppers zeugenbedrijven en het is de vraag hoeveel zeugen er bij ontwikkelaars terugkomen.”
Bovendien heeft de verschuiving op een huidige exportpositie van 6 miljoen biggen niet de grootste invloed. “En het is de vraag in welke tak de bedrijven weer gaan groeien. Er kan een nieuw evenwicht ontstaan.”
Verbreden in plaats van groeien
Verbreden in plaats van groeien kan daarom een goede richting zijn. Of dat binnen of buiten de varkenshouderij of zelfs de agrarische sector is, heeft voor hem geen voorkeur. “Dat hangt van veel factoren af, zoals de interesse van de ondernemer, de mogelijkheden met de locatie, maar ook wat op iemands pad komt.”
In het algemeen ziet Paul dat in de varkenshouderij te lang te veel focus is geweest op groei. “De economie is veranderd. Nederland is geen kostprijsleider meer en bedrijven kunnen met groei de kosten niet meer verlagen. In veel gevallen stijgt de kostprijs zelfs en is er geen garantie dat de opbrengstprijs meegroeit.”
Ondanks zijn positieve houding jegens het huidige gemengde bedrijf, verwacht Paul dat in veel gevallen de stal van een kleine varkenstak niet door nieuwbouw vervangen gaat worden. “Daarvoor zijn de investeringen en de andere kosten per eenheid te hoog.”
Investeren in verbreding
Nu veel bedrijven beperkingen hebben om op de eigen locatie met varkens te groeien, is investeren in verbreding of een andere tak een mogelijkheid. Het is vooral voor varkenshouders een uitdaging die het ondernemersbloed moeten laten stromen. Ook de huidige grote gemengde bedrijven hebben vaak een dergelijke ondernemer aan het roer staan.
Mestverwerking of duurzame energie
Paul schat dat een derde van de varkenshouders tot de categorie behoort die kan of wil groeien in de varkenshouderij. Een deel ervan zal dat ook doen, op eigen bouwblok of met een tweede locatie. Hij verwacht dat een deel niet gaat investeren in varkens, maar in verbreding om het bedrijf te versterken. Denk aan mestverwerking of duurzame energie.
Uitbreiden met een andere tak, binnen of buiten de landbouw, is voor die categorie ook een optie. Beschikbaarheid van (gezins)arbeid is sturend. Qua aantallen zal dat echter beperkt blijven, verwacht hij.
(Niet-)agrarische tak erbij
Wel gaan relatief kleine gemengde bedrijven er een agrarische of niet-agrarische tak bij doen. De trend van verbreding is al tientallen jaren geleden ingezet. Hoewel de melkveehouderij vaak wat meer mogelijkheden heeft, kan het ook voor varkensbedrijven een optie zijn. Denk aan een boerderijwinkel of een zorgtak. Maar ook een adviesbureau of baan naast het bedrijf is een mogelijkheid. Deels zijn dit laatste-generatiebedrijven, maar dat hoeft zeker niet altijd het geval te zijn.