Nieuwsarchief
Laat de landschappelijke inpassing meewerken voor je bedrijf
Zodra een agrarisch ondernemer te maken krijgt met een planologische procedure, waarbij het aanzicht van het erf verandert, komt ook de verplichting tot landschappelijke inpassing om de hoek kijken. “Het mooiste is als je de erfbeplanting ook functioneel kunt laten meewerken voor je bedrijfsvoering”, tipt Femke Klomp.
Femke Klomp opereert vanuit het DLV Advies-team in Uden. Als adviseur Ruimtelijke Ordening begeleidt ze boeren die een herbestemming zoeken voor hun locatie of een nevenactiviteit beginnen.
Planologische procedures
Bij uitbreiding van het bedrijf, functieverandering van gebouwen of het beëindigen van de onderneming heb je te maken met planologische procedures, legt Klomp uit. En zodra het aanzicht van het bedrijf verandert, ben je als ondernemer verplicht om dat op een goede manier landschappelijk in te passen. “De provincies Noord-Brabant en Gelderland eisen bovendien dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit”, benadrukt ze.
Ruimtelijke kwaliteitsverbetering
Er zijn heel veel mogelijkheden om die 'ruimtelijke kwaliteitsverbetering' in te vullen. Bijvoorbeeld via een extra landschapselement, zoals een bloemrijke akkerrand, een kikkerpoel, een struweelhaag of het doortrekken van een rij knotwilgen. “Dat zijn allemaal elementen die iets toevoegen aan de landschapswaarde.”
Drie categorieën planologische procedures
De provincie Noord-Brabant onderscheidt bij planologische procedures drie categorieën, afhankelijk van hun impact op de ruimtelijke ordening. In de eerste categorie blijft het aanzicht van de locatie gelijk en is er ook geen eis voor wat betreft de landschappelijke inpassing.
Bij categorie 2 is er sprake van een geringe ruimtelijke impact, zoals een kleine aanpassing van het agrarisch bouwvlak of het wijzigen van de bestemming van 'agrarisch' naar 'wonen'. In die gevallen is het vaak de gemeente die bepaalt welke vorm van erfbeplanting voldoet voor de landschappelijke inpassing.
Categorie 3 omvat alles wat niet onder de eerste twee categorieën valt, geeft Klomp aan. Dat betreft zeker de helft van alle gevallen. Bij deze categorie geldt als eis dat de ondernemer 20% van de waardevermeerdering van het bedrijf (volgens een bepaalde rekenmethode) investeert in ruimtelijke kwaliteitsverbetering. “De boer moet als het ware iets terugdoen voor de extra beleidsruimte die hij krijgt en dat wordt gekwantificeerd in euro's.”
Daar zijn best flinke bedragen mee gemoeid. In de meeste categorie 3-gevallen gaat het om € 10.000 tot € 30.000. Dat wringt voor veel ondernemers, zegt Femke. “Maar je moet landschappelijke inpassing daarom niet zien als het verstoppen van je locatie. Het is méér. Om de zogeheten license to produce te behouden, moeten we zorgen dat bedrijven aantrekkelijk blijven voor de maatschappij.”
Landschapsarchitect in de arm nemen
Ervaring leert dat het verstandig is om de landschappelijke inpassing al in een vroeg stadium mee te nemen in het planologische proces. En dat het zinvol is om hiervoor een landschapsarchitect in de arm te nemen. Zij hebben immers meer kennis over wat landschappelijk en cultuurhistorisch verantwoord is, stelt Femke. “Dergelijke bureaus kunnen in discussie met een gemeente ook veel beter motiveren waarom er bijvoorbeeld wordt gekozen voor een bomenrij in plaats van een haag, of waarom het linden moeten zijn in plaats van beuken.”
Het mooiste is als die landschappelijke inpassing samen op kan gaan met de agrarische bedrijfsvoering, stelt ze. “Dat je er als ondernemer ook nog profijt van hebt. Denk bijvoorbeeld aan een bomenrij die zomers ook schaduw geeft op je staldak, of een houtwal die zorgt voor schaduw voor de koeien.”