Nieuwsarchief
Nog dikker isoleren: wel of niet zinvol?
Bij de dak- en wandisolatie van bewaarplaatsen en koelcellen geldt: hoe dikker hoe beter. Toch? Uit berekeningen van DLV Advies blijkt dat de hogere investering in dikkere dak- en wandisolatie niet altijd zinvol is. Maar het omgekeerde, te dun isoleren, ook niet. Dat geeft overlast door condens.
Telers zien isolatie vooral als een manier om warmte of koude buiten te houden. Dikker isoleren, betekent een lager energieverbruik, is de gedachte. Maar is dat ook zo?
DLV Advies heeft van de warmte die de mechanische koeling uit een cel met pootgoed berekend dat 17 % van de warmte afkomstig is van warmte-instraling. Het pootgoed zelf produceert 71 % van de warmte. Dikkere isolatie van de wanden en het dak heeft dus maar beperkt zin. Ook bij producten die langer en kouder worden bewaard, valt de invloed van dikkere dak- en wandisolatie tegen. Bij winterpeen scheelt dikker isoleren maar 6 procent draaiuren in mei. Bij een cel van 400 ton bespaar je zo op jaarbasis € 50.
Dik isoleren van daken en wanden vanuit het oogpunt van warmte-instraling is voor cellen met een mechanische koeling dus niet rendabel. Ook voor een bewaring zonder mechanische koeling geven de berekeningen een beter beeld van het belang van isolatie. In een losse stort met 2.500 ton fritesaardappelen is half juni 6 % van de warmteproductie afkomstig van warmte-instraling. De aardappelen zelf zorgen voor 83 % van de opwarming van het product.
Vloerisolatie
Een andere warmtebron is de vloer. Deze is te isoleren door onder de beton bijvoorbeeld EPS (polystyreen) aan te brengen. Zo zorgt 4 cm EPS in dezelfde pootgoed bewaring voor 6 % minder warmte-instraling.
De besparing op energiekosten is daarbij nog groter, namelijk € 200 per jaar. Met die prijs is vloerisolatie rendabel. Vloerisolatie is zinvol voor landbouwproducten die kouder dan 5 tot 6 ºC worden bewaard.
Nóg dikker isoleren is niet zinvol
Isoleren heeft echter ook nog andere redenen dan de warmte buiten houden. Bij vorst moet de isolatie koudeschade voorkomen. Bij los gestorte producten zorgt een slechte isolatie (bijvoorbeeld van de voet van het gebouw) voor plaatselijk lagere temperaturen. Op die plekken komt vaak ook minder lucht. Gemiddeld is de partij dan wel warm genoeg, maar deze koude wordt onvoldoende vermengd met de rest van de partij. Het gevolg is dat op die plekken de temperatuur zomaar een paar graden lager kan liggen. Met als gevolg een slechtere bakkwaliteit of zelfs vorstschade.
Om dit te voorkomen moet vooral de fundatiebalk goed geïsoleerd zijn. Daarnaast moet er ook langs de wanden voldoende lucht komen tijdens het ventileren. Voor isolatie tegen koude is onder Nederlandse omstandigheden de isolatie al snel voldoende. Dikker isoleren helpt bij dit alles weinig. Het duurt alleen iets langer voordat de koude in de cel is doorgedrongen.
Isoleren tegen de invloed van warmte is belangrijker. Zoals eerder aangegeven gaat het niet zozeer om de warmte-instraling zelf. Maar veel meer om de verschillen die door de instraling ontstaan. Vooral zoninstraling kan tot grote warmteverschillen leiden.
Door de snelle opwarming van de sandwichpanelen ontstaat langs het dak snel warme lucht. Zolang het daar blijft, is dat geen probleem. Maar als dit langer duurt kan dat tot condensatie op het product leiden.
Temperatuurschommelingen door zonnestraling bepalen vaak de geadviseerde dikte. Daarom worden daken ook dikker geïsoleerd dan wanden. Daarnaast zijn goede details en de methode van isolatie vaak veel belangrijker. Toch is er nog een reden om niet te dun te isoleren: condensvorming ligt op de loer.
Condensvorming
In oudere cellen gaat het vocht via kieren of via de niet dampdichte isolatie naar buiten. Daardoor is de luchtvochtigheid in deze cellen laag. In een goed geïsoleerde bewaarplaats kan de luchtvochtigheid echter naar het optimum stijgen. Een aardappel zal streven naar een luchtvochtigheid van ongeveer 96 %. Een aardappel zal streven naar een luchtvochtigheid van ongeveer 96 %. Bij kool, winterpeen, knolselderij is dit nog iets hoger. Voor het minimaliseren van gewichtsverliezen is een hogere relatieve luchtvochtigheid dus gunstig. Nadeel is wel dat er op koudere plekken condens kan ontstaan en dat voorkom je met een voldoende dikke isolatie.
In een aardappelcel met een relatieve luchtvochtigheid van 95 % ontstaat er dan niet direct condens. Maar blijft het veel langer koud en wordt er weinig geventileerd, dan ontstaat het wel. In gebieden waar het harder vriest, daalt die temperatuur van het isolatieoppervlak nog harder. En ondanks dat het product meer warmte produceert dan er ontsnapt via de isolatie, ontstaat er dan toch condens.
Extra fiscale aftrekpost
Met de EIA kunnen telers in 2019 45 % van de investering opvoeren als extra aftrekpost. Dit jaar is er extra aftrek voor de verbetering van de isolatie van bestaande vloeren, daken, plafonds of wanden van ruimten in bedrijfsgebouwen. Je mag maximaal € 20 per vierkante meter aan investering op voeren.
Om te bepalen hoe dik je tegen kou moet isoleren is daarom de (gemiddelde) temperatuur tussen twee ruimtes, de luchtvochtigheid en de luchtcirculatie langs de wand van belang. In gestookte -droge- ruimtes zul je niet snel last hebben van condens. Dit in tegenstelling tot warmere vochtige ruimtes. Als de isolatie te dun is, kun je die situatie verbeteren door een extra isolatieplaat aan te brengen. Dikker isoleren is niet snel rendabel. Maar te dun isoleren geeft overlast door condens. Het bewaardoel moet daarom de juiste isolatiedikte van een bewaarcel bepalen.
Dit artikel verscheen in uitgebreidere vorm in vakblad Landbouwmechanisatie van januari en februari 2019.