Nieuwsarchief
Rem op bewaarverlies
GewichtsverIiezen tijdens de aardappelbewaring Iopen sterk uiteen, blijkt uit een praktijkonderzoek dat DLV Advies samen met een tiental telers heeft gedaan. Wat zijn de oorzaken en wat is eraan te doen? Een maatregel die de verdampingsverliezen in ieder geval beperkt, is kort en krachtig ventileren.
Bewaarverliezen in aardappelen bedragen de eerste maand 1 tot 3 procent en daarna lopen de verliezen terug naar 0,5 tot 0,6 procent per maand gemiddeld. De verschillen tussen telers en partijen zijn groot. En dat kost geld. Hoe kan een teler de verliezen beperken? Het doel van drogen is het afvoeren van schadelijk vocht. Nadeel is dat daardoor ook het gezonde product indroogt. En vooral direct na de oogst kan dat heel hard gaan.
Uit een praktijkonderzoek dat DLV Advies samen met een tiental telers heeft gedaan, blijkt dat het verschil in gewichtsverlies in de eerste twee weken na de oogst heel groot is: tussen 0,25 en 3 procent.
Belang van wondheling
Bij de evaluatie bleek dat telers met de grootste verliezen ook de telers waren die genoodzaakt waren hun partijen intensief te drogen. Deze hoge verliezen ontstaan doordat de schil na de oogst beschadigd is en weinig weerstand heeft, want een schil die intact is houdt heel veel vochtverlies tegen. Dat verklaart ook het grote belang van wondheling na oogst en sorteren.
Effectief en niet continu drogen
Ventileren voordat de schil volledig is geheeld, kost kilo’s. Droog daarom beslist niet langer dan nodig. Ook bij partijen waarin hier en daar een rotte knol voorkomt, is continu drogen niet wenselijk. Bij het drogen maakt het voor het gewichtsverlies niet uit op welke manier je het product droogt.
Hulpmiddelen, zoals een kachel of een condensdroogsysteem, leiden niet tot meer of minder indroging. Veel belangrijker is dat het drogen effectief gebeurt.
Verdampingsverliezen
De gewichtsverliezen na de wondhelding bestaan voor 90 procent uit verdamping van vocht. Verdampingsverliezen zijn eenvoudig te verminderen. Wie ontvochtiging wil tegengaan, moet kort en krachtig ventileren. Dit kan door gebruik te maken van voldoende ventilatiecapaciteit en buitenlucht die zo koud mogelijk is. Bij het inkoelen kan dit oplopen tot een verschil van 4 tot 5 graden tussen de producttemperatuur en de ventilatielucht. Tijdens het bewaren is 2,5 tot 3 graden vaak prima haalbaar.
Het bewaaradvies om zo min mogelijk te ventileren, een advies dat leveranciers van de nieuwe kiemremmingsmiddelen geven, is in de praktijk prima haalbaar. Dit heeft daarnaast als voordeel dat de gewichtsverliezen teruglopen. Uiteraard is het daarbij wel van belang dat de teler de inblaastemperatuur en het aantal draaiuren afstemt op zaken als bakkwaliteit, weersverwachtingen en rotte knollen in de partij. Let er bij het ventileren op dat intern ventileren ook voor een kleine ontvochtiging zorgt.
Ontvochtiging ontstaat bij een luchtvochtigheid van 95 procent en lager. In veel bewaarplaatsen is de lucht droger. Ook al is bij intern ventileren het temperatuurverschil minimaal, er ontstaat toch ontvochtiging. Ook in een mechanische koeling raakt het product ontvochtigd. Die ontvochtiging per uur is lager dan bij buitenlucht. Maar om aardappelen met een mechanische koeling koud te houden, zijn wel veel meer ventilatie-uren nodig.
In een bewaarplaats met een luchtvochtigheid van 95 procent zal een mechanische koeling iets minder ontvochtigen dan bij buitenlucht. In de praktijk zijn de meeste bewaarplaatsen droger. De ontvochtiging bij de mechanische koeling zal dan eerder iets hoger liggen. Ook uit praktijkmetingen blijkt dat de verschillen soms positief zijn en soms negatief. Bovendien is de methode van bewaren dus veel belangrijker dan het middel. Tenslotte is de vakkennis van de teler van doorslaggevende betekenis voor het resultaat.
Sturen ademhaling
De laatste factor die van belang is om gewichtsverliezen te voorkomen, is het sturen van de ademhaling, al is de invloed op het totaal beperkt. Het verbranden van zetmeel zorgt maar voor een klein deel, zo’n 10 tot 20 procent, van het totale bewaarverlies. Om deze verliezen evenwel te beperken, moet de aardappel zo rustig mogelijk zijn. Hoe meer de aardappel leeft, hoe meer zetmeel de knol verbruikt. Bij 5 graden Celsius is de verbranding van het zetmeel het laagst. Bij een hogere en lagere temperatuur neemt de verbranding toe. Bij een temperatuur van 8 graden bijvoorbeeld, verbrandt een aardappel 10 procent meer zetmeel dan bij 5 graden. Het gewichtsverlies is dan iets hoger en er moet meer warmte worden afgevoerd. Een andere factor die hierbij een rol speelt, is de knolactiviteit door kieming. Als een aardappel kiemt, heeft de knol meer energie nodig. De verbranding neemt daardoor iets toe.
Dit artikel verscheen eerder dit jaar in vakblad Landbouwmechanisatie en is geschreven door Harrie Versluis.