Start mestseizoen: dit zijn de uitrijregels

Publicatiedatum: 25-01-2023

Het mestseizoen staat voor de deur. Mits de weersomstandigheden het toelaten, start over enkele weken het uitrijseizoen voor drijfmest. Vanaf 16 februari kan het weer op grasland; een maand later mag de injecteur ook op maisland (en ander bouwland) aan de gang.

Het bepalen van het ideale startmoment bij grasland ligt op elk bedrijf anders en hangt onder andere af van de grondsoort, de weersomstandigheden en het maai/weideregime. "Voldoende draagkracht van de grond moet altijd het vertrekpunt zijn", benadrukt Ap van der Bas, adviseur Mest & Mineralen bij DLV Advies. Onder druk van beperkte opslag zal eerder een beslissing tot te vroeg rijden worden genomen. Ook bij sleepslangen op grasland blijft het uitkijken, zeker als alles in één keer wordt bemest. Ondanks dat de bodemdruk een heel stuk lager is dan bij traditioneel bemesten.

Benutting van mineralen

Een andere reden om het moment goed te kiezen, is de benutting van mineralen. Daarbij speelt bij grasland dat de stikstofwerking bij de latere sneden snel afneemt. Een tijdige, voldoende grote mestgift is dus gunstig voor de benutting van eigen mineralen, en kan op (dure) kunstmest besparen. "De eerste twee sneden moet je al 70 tot 80% van de mest kwijt zijn”, is het advies van Ap.

Veehouders kunnen ervoor kiezen alles voor de voet te bemesten of te variëren in de tijd tussen percelen. Dat kan verschillende redenen hebben. Een belangrijke voor de kwaliteit van de grond is verschillen in percelen; de droge percelen krijgen dan eerder mest dan de moeilijkere percelen. Ook het maairegime is van invloed: wordt de hele eerste snede in één keer gemaaid, of worden er groeitrappen gemaakt? In dat laatste geval kan het volgens Ap handig zijn om de droge percelen vroeg te bemesten en dit op andere percelen nog even uit te stellen. De keuze is ook deels afhankelijk van de mogelijkheden van de loonwerker, de beschikbare eigen arbeid en mechanisatie.

Verschil in maai- en weidepercelen

Bij de mestpuzzel moet nu ook het verschil in maai- en weidepercelen worden meegenomen; maaipercelen mogen voor de eerste snede best 30 kuub per gift hebben, voor weidepercelen is maximaal de helft al voldoende en dan alleen als eerste mestgift.
Dat op maisland pas vanaf 15 maart mag worden gereden, zal voor de meeste bedrijven geen problemen geven: in de praktijk wordt vaak niet eerder gereden, omdat de grond het niet toelaat en omdat het moment van opkomst en groei, en dus benutting van de mineralen, verder in het voorjaar ligt. Het is overigens een ander verhaal voor het onderwerken van het vanggewas: de omzetting tot organische stof en opneembare mineralen heeft meer tijd nodig. Voor de eco-regeling van het nieuwe GLB moet deze echter tot 1 maart blijven staan.

Verdeling aantal kuub

Om niet te vroeg te hoeven starten met mest uitrijden was voldoende mestopslag altijd al belangrijk. Met het afbouwen van derogatie en daarmee meer mest gaan afvoeren, is die noodzaak nog groter. Het gaat dit jaar nog ‘maar’ om 10 kilo stikstof minder, maar voor een gemiddeld bedrijf is dat al gauw een paar honderd kuub mest. Voldoende opslag maakt het mogelijk op gunstige momenten mest af te voeren. Een andere consequentie van minder drijfmest per hectare is dat veehouders goed moeten nadenken over de verdeling van het aantal kuub over de sneden heen. Als straks in totaal maar 40 tot 45 kuub mag worden gegeven, is het belangrijk deze goed te verdelen. Het uitgangspunt blijft dat de drijfmestgift vroeger in het jaar beter wordt benut: mineralen van organische mest in het najaar worden niet meer opgenomen en gaan dus verloren. Ook tussen percelen zijn verschillen te maken in hoeveelheid mest, afhankelijk van grondsoort, kwaliteit grasmat en gebruik.

Mineralentoestand in grond bewaken

Verder is het belangrijk om de mineralentoestand in de grond te bewaken. De hoeveelheid aangevoerde stikstof en fosfaat is meestal wel in beeld, maar elementen als kali, magnesium en zwavel, naast nog andere sporenelementen, worden bij een kleinere drijfmestgift ook minder aangevoerd. Het consequent nemen van grondmonsters geeft inzicht in de situatie en op welke percelen bijsturing nodig is.

Gras-klaver bemesten

Belangrijk voor een efficiënte mestgift is ook de mestkwaliteit. Goede drijfmest is gemixt en zodoende homogeen, zodat de eerste en de laatste vracht dezelfde gehalten hebben. Verder zijn er (commerciële) middelen die de benutting van drijfmest claimen te verbeteren, zoals nitrificatieremmers. Een andere mogelijkheid is het verdunnen van drijfmest tijdens het uitrijden, wat zeker bij sleepslangen relatief eenvoudig is te doen. Het effect is afhankelijk van onder andere grondsoort en weersomstandigheden.

Besparen op kunstmest

Specifiek voor het bemesten van gras-klaver en/of gras-kruiden adviseert Ap om deze percelen volledig mee te bemesten met drijfmest en te besparen op kunstmest. De vlinderbloemigen komen, net als de mineralisatie van de bodem, namelijk pas op gang bij hogere temperaturen.

Om het gras op gang te helpen, is een kleine kunstmestgift verstandig. Hij noemt een handvat om de eerste snede een halve kunstmestgift te geven en de tweede een kwart gift. Na de tweede snede kunnen de vlinderbloemigen voldoende stikstof binden. “Afhankelijk van de kalibeschikbaarheid van de percelen, is ’s zomers een kalibemesting op veel klaverpercelen aan te bevelen.”

Regels voor uitrijden van drijfmest

  • Uitrijden van drijfmest op maisland en bouwland mag dit jaar van 16 maart tot en met 15 september. Tussen 1 augustus en 15 september alleen als uiterlijk 15 september een groenbemester is gezaaid. Vaste mest op bouwland van zandgrond mag van 1 februari tot en met 31 augustus, op klei- en veengrond is uitrijden het hele jaar toegestaan.

  • Uitrijden van drijfmest op grasland mag van 16 februari tot en met 31 augustus. Vaste mest vanaf 1 februari tot 31 augustus op zand en tot 15 september op klei- en veengrond. Vaste strorijke mest mocht op die gronden al vanaf 1 december vorig jaar.

  • Voor het eerst lagere derogatienormen, namelijk 10 kilo stikstof per hectare. Dat komt neer op maximaal 240 (of 220 kilo) stikstof uit dierlijke mest per hectare.

  • Vanuit het nieuwe GLB bufferstroken met geen bemesting van 1, 3 of 5 meter langs sloten, afstand is afhankelijk van het type sloot en de oppervlakte van het perceel. Na wijziging van het derogatiebeleid, is bekend geworden dat deze stroken in 2023 al niet meer meetellen voor de mestplaatsingsruimte.
    (Bovenstaande zin is gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijk artikel, hierin was namelijk geschreven dat de stroken in 2023 nog mee zouden tellen)

  • Afvoer met het realtime Vervoersdocument Dierlijke Mest (rVDM), ook voor forfaitaire transporten.

  • Teelt eens per vier jaar van een rustgewas op zandgronden, ook op percelen met maisteelt.

Dit artikel is in aangepaste vorm overgenomen van Boerderij.nl

Monomestvergisting kansrijk, maar dringend behoefte aan meer beleidsruimte
BoerenPerspectief ondersteunt boeren die blijven boeren
Rechter bepaalt: intern salderen afgelopen 5 jaar alsnog vergunningplichtig
Stoppen met couperen van varkensstaarten: Samen naar een toekomstbestendige varkenshouderij
Landelijke basis voor provinciale opkoopregelingen
Gelderland volgt Noord-Brabant met intrekken latente stikstofruimte
Van co-vergister naar groengasinstallatie: Ervaringen van familie Ubbels
Vergisting: ‘binnen enkele jaren los met de eerste clusters’
Plannen voor privéstal uitgegroeid tot luxe trainingsaccommodatie